De meeste bossen hebben al zo’n halve eeuw een multifunctionele bestemming: ze fungeren als recreatiegebied en leveren een bijdrage aan zowel de biodiversiteit als aan de houtproductie. Bij de aanleg van de bossen in het verleden was dat nadrukkelijk anders: het ging toen uitsluitend om het produceren van hout (op de landgoederen Op de landgoederen had het bos een economische functie: tussen de statige lanen bevonden zich percelen met eikenhakhout. Op buitenplaatsen – die dienden vooral ter ‘verpozing’ – was bos onderdeel van de parkaanleg. ook als leefgebied voor jachtwild).

a. Bos als natuurgebied

Met het stijgen van de welvaart en de toename van de urbanisatie in de zestiger jaren van de vorige eeuw, ontstond de behoefte aan recreatieruimte. In het bos verschenen picknickbanken en er werden wandelroutes uitgezet. Het feitelijke bosbeheer veranderde er niet door, het was meer een kwestie van inrichting van het terrein met parkeervoorzieningen, gemarkeerde routes en bebording.
Dat was wel anders toen in de zeventiger jaren een aantal kritische biologen publiekelijk het debat openden met de traditionele houttelers. Met succes brachten de biologen onder de aandacht dat natuur niet alleen op heidevelden, vennen en andere natte natuurgebieden, maar ook in bossen een plaats verdient.     
Het moest ‘helemaal anders’: alle exoten eruit, dood hout in het bos achterlaten voor de veelheid aan organismen die het afbreken, en volledige ruimte aan natuurlijke processen. Actievoerders gingen stormen nabootsen door bomen om te trekken om zo meer variatie in het bos te verkrijgen.
Het waren rumoerige en interessante tijden voor beheerders van bosgebieden: verhitte debatten tussen het kamp van natuurbeschermers en de traditionele bosbouwers, en opwindende excursies naar zogenaamde oerbossen in Oost-Europa en oude, begraasden bossen in Engeland.

b. Geïntegreerd bosbeheer

Die gepolariseerde stemming onder de bos- en natuurbeheerders dempte redelijk snel toen in de tachtiger jaren - lang leve het poldermodel - een soort tussenvorm in zwang raakte: geïntegreerd bosbeheer. Geïntegreerd bosbeheer is een beheermethode waarbij biodiversiteit en de productie van waardevol hout hand in hand gaan: een integratie van doelen dus.
Brochures, lezingen, excursies, posters en cursussen zijn met succes ingezet om geïntegreerd bosbeheer bij de beheerders ingang te doen vinden. En dat heeft gewerkt; bij veel beheerders sloeg geïntegreerd bosbeheer aan. Deze nieuwe vorm van bosbeheer was voor hen niet alleen een concrete invulling van het multifunctionele bosbeleid, het maakte hun werk interessanter en het sloot meer aan bij maatschappelijke wensen.
Dood hout in het bos is inmiddels een vertrouwd verschijnsel, en in vrijwel alle bossen wordt gewerkt naar een gemengd bos in plaats van de puur op houtteelt gerichte naaldhoutmonoculturen. Gemengde bossen hebben niet alleen een hogere biodiversiteit, ze zijn ook minder kwetsbaar voor stormen, branden en grootschalige aantasting door schimmels en insecten. En niet onbelangrijk: ook voor bezoekers is het gevarieerde bos aantrekkelijker.     
Overigens: Nederland liep en loopt nog steeds in deze verandering voorop in Europa. In de landen om ons heen is de integratie van de bosfuncties nog lang niet overal gemeengoed. De massale sterfte in de grootschalige monocultures van fijnsparren in Duitsland als gevolg van insectenaantastingen na de droge jaren 2018 en 2019 tonen de kwetsbaarheid van dergelijke eenvormige bossen.
Naast een versterking van de natuurfunctie, betekent het werken met een menging van naald- en loofbomen ook een verlaging van risico’s. In bedrijfseconomische termen: de houtproductie van het gemende bos ligt in volume wellicht wat lager, maar is wel bedrijfszekerder.
Het is evident dat deze aanpak de natuur in de bossen veel goeds heeft gebracht, maar tegelijkertijd ten koste is gegaan van een deel van het productievermogen. Een kromme, takkige eik of beuk heeft immers wel betekenis voor de natuur, maar levert geen waardevol hout.

c. Paradigmashift

Achteraf is vast te stellen dat het in het laatste kwart van de vorige eeuw ging om een fundamentele verandering van het bosbeleid en bosbeheer. Een ware paradigmashift: het bos werd niet langer beschouwd als een houtgewas, maar als een ecosysteem waaruit al dan niet hout geoogst kan worden.
Niet alleen bosbeheerders, ook publiek en pers keken geleidelijk anders tegen bos aan. Die veranderende houding laat zich goed illustreren met nieuwsberichten. Tijdens hevige stormen in 1972 en 1973 is veel bos omgewaaid. Dat werd als een ramp voor het bos gezien - het leger werd ingezet om grootschalige aantasting door de dennenscheerder De dennenscheerder is een insect dat gezonde bomen aantast, maar zich vermeerdert onder de schors van zieke of afstervende bomen. De omgewaaide bomen zo redeneerde men moesten tijdig het bos uit om erger te voorkomen. Militairen hielpen met zagen en ruimen.  te voorkomen. Bij een storm in 1990 waaide opnieuw veel bos plat. Toen schreven de kranten echter: ‘Wind in de zeilen voor natuurontwikkeling in bossen’.

Voor de meeste Nederlandse bossen geldt dus sinds die tijd een multifunctionele doelstelling, zij het dat de verschillende boseigenaren hun eigen accenten leggen. Zo richten Natuurmonumenten en de meeste provinciale Landschappen hun bosbeheer vooral op het versterken van de biodiversiteit, Staatsbosbeheer en de meeste particulieren geven meer gewicht aan de productiefunctie van het bos.
Voor Staatsbosbeheer is het zelfs een door de politiek geformuleerde opdracht om een bijdrage te leveren aan de duurzame grondstoffenvoorziening. Deze organisatie beheert echter ook een flinke oppervlakte bos waar de natuurfunctie voorop staat.

In Vlaanderen diende zich in 1990 het Bosdecreet aan, een wet die de ecologische benadering en de multifunctionaliteit van bossen wettelijk verankerde. Sindsdien stimuleren overheden door middel van zogenoemde Bosgroepen privéboseigenaars tot een planmatig en multifunctioneel beheer.
Onder invloed van het Europese biodiversiteitsprogramma Natura2000 raakten voor de Vlaamse openbare bossen rond 2010 de productiefunctie wat naar de achtergrond. Bovendien waren er lokale bewegingen die de rechtsgeldigheid van het beleid rond houtkap aanvochten. Het Agentschap Natuur en Bos zette zich in voor een betere onderbouwing en communicatie over de productiefunctie van het bos.
Men formuleerde drie basisdoelen bij de productie van hout: cascadering (meest duurzame houtgebruik eerst), korte keten (import beperken en lokale verwerking promoten) en optimalisatie van de inkomsten door een betere vermarkting van waardevolle sortimenten. Het doel is daarbij de houtvoorraad in het bos verder te laten toenemen door minder te oogsten dan de jaarlijkse aanwas.

d. Bos is traag

Kijkend naar de geschiedenis van het bos en het bosgebruik, kunnen we vaststellen dat de opvattingen over het bos in de loop der tijd veranderen. In andere tijden verwacht de samenleving andere ‘diensten’ van het bos. Het startte begin vorige eeuw als productiebos, rond 1975 kwamen daar de recreatie- en natuurfunctie bij. Meer recent wordt het bos ook als belangrijke koolstofvastlegger onderkend en als leverancier van de klimaatvriendelijke bouwgrondstof. Met dat laatste is sprake van een soort revival van de productiefunctie.

Door het werken met een geïntegreerde doelstelling, is het bos de afgelopen halve eeuw op veel plaatsen gevarieerder geworden, zowel in boomsoorten - steeds meer bossen zijn gemengd - als in de ruimtelijke opbouw, de bosstructuur. Bovendien is, in vergelijking met de landen om ons heen, het Nederlandse en Vlaamse bos relatief kleinschalig van opbouw.
Met die toegenomen variatie is het bos in zekere zin ook flexibel geworden: het kan aanpassingen in de doelstellingen makkelijker aan, zonder dat het bos daarvoor grondig zou moeten veranderen. Dat is een gunstig ‘bijeffect’ van het geïntegreerd bosbeheer.

Bos is traag. Daarin schuilt ook zijn stabiliteit 

De laatste jaren is de relatie tussen het bos en klimaat­verandering nadrukkelijk in beeld: mitigatie en adaptatie (zie Zeven vragen over Bos en Klimaat). Mitigatie behelst de rol van bos voor de opvang van CO2, adaptatie gaat over de verandering die het bos zal ondergaan en de noodzaak / mogelijkheden tot aanpassing van het bos. Het is echter de vraag of de eventuele aanpassingen, met name de omschakeling naar ‘klimaatbestendige boomsoorten’, de klimaatverandering kan bijbenen.

Want: we kunnen als samenleving van alles van het bos willen, en dat in onze quasi maakbare samenleving denken snel te realiseren, maar bos is traag. Als we willen dat het bos iets anders levert, of doet, of er anders uit moet zien, willen we bos echt veranderen, dan vraagt dat tijd. Boompje groot…
De traagheid is tegelijk een sterke kant van bos, het heeft een zekere intrinsieke stabiliteit, het is er altijd, je kunt er van op aan. Een nieuw bos aanleggen, of een oud bos wegnemen omdat het niet meer voldoet, het kost op de meeste plaatsen een halve eeuw voordat het iets voorstelt, zowel ecologisch als qua beleving. Veel bosbeheerders zijn daarom terughoudend met grootschalige verjonging van bos.

Anderzijds is een geregelde verjonging voorwaarde om het productievermogen op peil te houden. Dat laatste ligt dan weer meer in de lijn met de publieke vraag naar de klimaatvriendelijke grondstof hout voor de bouw. Maar ook daarvoor geldt: er is veel tijd nodig om het benodigde hout te laten groeien.