a. Natuurlijk verjongen of aanplanten

In het bos gaat verjonging meestal vanzelf. Oude bomen sterven af, of door bijvoorbeeld windworp ontstaat ruimte voor nieuwe bomen. De meeste soorten bomen kunnen heel oud worden, de ‘natuurlijke generatiewisseling’ laat dan lang op zich laat wachten. Het proces van verjonging verloopt gewoonlijk heel geleidelijk. Bij een aanvankelijk gelijkjarig bos liggen er vaak vele decennia tussen de eerste en de laatste boom die van nature afsterft. Bos stort niet in een keer in, tenzij er sprake is van calamiteiten zoals grote stormen of brand. Ook daarna vormt zich in de meeste gevallen van nature weer nieuw bos.

Ook in aangelegde bossen is vaak sprake van spontane verjonging. Zo ontwikkelt zich onderin een oud dennenbos - als er tenminste niet te veel grazers lopen - in veel gevallen vanzelf een 'etage' van eiken en berken met struiken als lijsterbes en vuilboom. Als er beuken in de buurt staan Anders dan bijvoorbeeld eikels en andere zaden die over grote afstanden worden verspreid, vallen beukennootjes niet ver van de boom. Veel verder dan zo’n 50 meter verwijderd van een beukenzaadbron tref je meestal geen nakomelingen aan.zullen ook beuken zich in de verjonging aandienen en uiteindelijk in het nieuwe bos zelfs een hoofdrol gaan vervullen.

Hoewel veel beheerders – ook uit kostenoverweging – steeds vaker gebruik maken van natuurlijke verjonging, is aanplanten van nieuw bos soms nuttig en nodig. Bijvoorbeeld als de natuurlijke verjonging niet de gewenste boomsoort oplevert, of als van de gewenste soort de zaadbron niet in de buurt te vinden is. Zo kan in bosgedeelten met veel grove den de aanplant van douglas een waardevolle impuls zijn voor toekomstige houtopbrengst. Of kan in een gedeelte met vooral naaldbos de aanplant van beuk of eik nuttig zijn om de variatie te vergroten. Op niet al te arme zandgronden kan de aanplant van bijvoorbeeld linde of esdoorn op termijn zorgen voor bodemverbetering. Linde is in staat om de weinige kalk die in de zure bosbodem zit op te nemen. Via het afgevallen blad komt die kalk in de strooisellaag terecht en zorgt voor een mildere vorm van humus. Op termijn kan zich daar een waardevolle bosflora ontwikkelen met bijvoorbeeld bosanemonen.

Veel beheerders werken naar een gemengd bos Gemengd bos is over het algemeen stabieler (waait minder snel om), ecologisch interessanter en veelal fraaier om te zien. Bovendien is het minder kwetsbaar: als een van de boomsoorten door ziekte of anderszins uitvalt blijft er nog bos over. en grijpen het moment van de bosverjonging daarvoor aan. Dat kan door gebruik te maken van de menging die zich spontaan aandient, maar ook door aanplant van verschillende boomsoorten. Ook het ‘aanvullen’ van spontane verjonging met extra boomsoorten is een bruikbare manier. Waar bijvoorbeeld natuurlijke verjonging van douglas ontstaat, is het bijplanten van beuken De schaduwverdragende beuk kan zich tussen de snelgroeiende douglas meestal wel handhaven en zorgt zo voor een inheemse loofboomsoort tussen de exotische douglassen een goede manier om naar een gemengde bos te werken.

b. Wanneer verjongen?

In het traditionele bosbeheer werd bos gezien als een gewas of cultuur: planten, verzorgen, uitdunnen en aan het eind in zijn geheel oogsten. Bosbouw als een vorm van landbouw. De leeftijd waarop een bos gekapt werd lag min of meer vast in zogenaamde ‘omlopen’ (Vlaamse bosmensen spreken van ‘bedrijfstijden’), berekend en beschreven in beheerplannen. Zo werd dennenbos gekapt rond de 70 jaar, lariks was ‘kaprijp’ bij zo’n 50 jaar. Eikenpercelen zouden volgens de plannen na zo’n 120 jaar worden geveld en verjongd. De lengte van de omloop in een bos met een productiedoelstelling wordt bepaald door het groeiverloop van de betreffende boomsoort. De regel hierbij was: als de bijgroei in het oude bos onder een bepaalde waarde komt, wordt het tijd om te kappen.

Een deel van de bomen laat men heel oud worden, veteraanbomenMet de waarde die we in Nederland en Vlaanderen zijn gaan hechten aan de natuurwaarde van het bos en de betekenis voor de beleving, zijn die strakke schema’s van ‘kap en verjonging’ door de meeste bosbeheerders enige decennia geleden verlaten. Beheerders zien hun bos niet meer als een gewas, maar meer als een natuurlijk systeem waar ook hout uit te oogsten valt. Het meeste bos krijgt nu meer gelegenheid om oud De gemiddelde leeftijd van het Nederlandse bos lag in de zeventiger jaren van de vorige eeuw rond de 40 jaar (overigens mede het gevolg van de vele vellingen en herbebossingen in en kort na de oorlog). De landelijke bosinventarisatie van 2012 geeft een gemiddelde leeftijd van 67 jaar voor het naaldbos en 58 jaar voor de loofbossen. te worden. Anders dan vroeger, wordt niet al het hout wat er groeit geoogst, er blijft in de meeste bosgebieden behoorlijk wat dood hout in het bos achter. Daarnaast kiezen steeds meer beheerders ervoor sommige bomen niet te oogsten en heel oud te laten worden. Men spreekt wel van veteraanbomen.

Jong bos groeit harder dan oud bos. Als houtproductie en/of koolstofvastlegging een van de beheerdoelen is, komt er daarom een moment waarop het raadzaam is het oude bos te vervangen door jong bos (zie BOS en KLIMAAT, vraag 5). Om dat moment te bepalen zijn rekenmodellen beschikbaar waarbinnen de actuele bijgroei (in m3 per ha en jaar) en de waarde van het hout (in € per m3) belangrijke parameters zijn. Sommige beheerders hanteren zogenaamde doeldiameters: als de meeste bomen van een opstand een vooraf vastgestelde diameter Achter de keuze voor een bepaalde doeldiameter zitten verschillende afwegingen, zoals een geleidelijk afnemende groei, de vraag van de houtmarkt naar stammen met een maximale maat, en dergelijke hebben bereikt, wordt het bosperceel of delen daarvan als kaprijp beschouwd.

c. Hoeveel verjongen?

Een bos verjongen betekent (oud) bos vervangen door nieuw bos. Door het verjongen daalt de gemiddelde leeftijd van de bomen in een bosgebied. Bos mag dan over het algemeen in Nederland en Vlaanderen gemiddeld ouder worden dan voorheen, voor een beheerder blijft een belangrijke vraag: welk deel van mijn bos ga ik wanneer verjongen.
De oorspronkelijke gedachte bij bosverjonging is: als de bomen ‘volgroeid’ zijn worden ze geoogst en zo ontstaat ruimte voor nieuw bos. Voor een bedrijfs-matige aanpak van het bosbeheer kan het daarnaast van belang zijn om jaarlijks een min of meer gelijke hoeveelheid hout te oogsten en te verkopen.

Welk deel van mijn bos ga ik wanneer verjongenIn vakkringen is bosverjonging een veel besproken vraagstuk. Het verjongen van een bos heeft immers veel impact op het functioneren van een bosgebied en niet alleeen op de productiefunctie. Het aanzicht voor de bezoekers verandert en ook voor de biodiversiteit heeft bosverjonging ingrijpende consequenties. De keuze een bosperceel al dan niet te verjongen hangt dus nauw samen met de doelstelling van een bos. Ook het gewenste soort bos is van invloed. Bosbeheerders met een overwegende natuurdoelstelling hebben meestal een voorkeur voor bos met inheemse boomsoorten. Inheems noemt men bomen die hier van nature thuishoren, in tegenstelling tot de exoten, de ingevoerde boomsoorten. Soms is dat onderscheid heel duidelijk, zoals bij de Amerikaanse eik en de zomereik, soms is de grens tussen inheems of exoot minder eenduidig zoals bij de gewone esdoorn. Nederland ligt op de grens van zijn oorspronkelijk verspreidingsgebied, maar door klimaatverandering zou de soort zich waarschijnlijk zich hier zonder menselijke bemoeienis ook een plaats hebben weten te veroveren. Zij vormen bos met exoten veelal om naar inheems bos. In een meer op productie gericht bos is de overweging anders. Als er in een bosgedeelte (nog maar) weinig kwalitatief goede bomen staan en/of de bijgroei al behoorlijk is afgenomen, kan het nuttig zijn het bos te vervangen door bos met meer groei- en opbrengstpotenties. 

Samengevat: de hoeveelheid bos die aan verjonging toe is zal na een professionele afweging op grond van de doelstelling moeten worden bepaald.

d. Wijze van verjongen

Een plek waar het oude bos is weggehaald en nieuw bos gaat komen, noemen we een kapvlakte of beter een verjongingsvlakte. Zo’n open ruimte kan natuurlijk ook door storm ontstaan, of door het wegvallen van bomen door aantastingen. Zo zijn de afgelopen jaren nogal wat essenopstanden gesneuveld door een massale aantasting van een schimmelziekte, het zogenoemde essentaksterven. In de recente droge en warme zomers kregen op veel plaatsen fijnsparrenbossen te maken met massale aantastingen door de letterzetter, een bastkever die het gemunt heeft op de wat verzwakte bomen. Een verjongingsvlakte kan in grootte variëren. Het kan kleinschalig, bijvoorbeeld een gat met een doorsnede van 1 maal de hoogte van de omringende bomen, tot groot, bijvoorbeeld 1 hectare. In Nederland is de maximaal toegelaten oppervlakte 2 ha, in Vlaanderen 1 ha, de richtlijn voor openbare bossen gaat echter uit van een halve hectare.

Bosklimaat: bos tempert de weersextremenGrootschalige oogst en herplant is vaak efficiënter dan kleinschalig werken. De maat van een verjongingsvlakte wordt ook afgestemd op de nieuwe boomsoort. Als lichtboomsoorten in het nieuwe bos gewenst zijn, zal een beheerder eerder voor een wat grotere open plek kiezen dan als hij of zij daarna schaduwsoorten wil laten groeien. Van de grootte van de kapvlakte hangt af in welke mate het bosklimaat Door de beschutting van de bomen is het er ’s winters minder koud en ’s zomers minder warm dan op de open vlakte. Bos tempert de weersextremen zoals grote temperatuurverschillen gedurende de dag en nacht, en tijdens zomer en winter. Dat kan leiden tot bijvoorbeeld minder verdroging en minder nachtvorst. behouden blijft.

Daarnaast is er de keuze om op een verjongingsvlakte een deel van de oude bomen te laten staan, de zogenaamde schermbomen of overstaanders. Met het behoud van dergelijke boven blijft het zogenaamde bosklimaat enigszins in stand. Dergelijke bomen kunnen nuttig zijn als zaadbron voor natuurlijke verjonging. Bosbeheerders laten schermbomen ook vaak vanuit ecologische motieven staan, roofvogels jagen graag vanuit die bomen op hun prooien op de open ruimte. Ook om esthetische redenen laat men een deel van de bomen vaak staan, je houdt zo visueel ‘de hoogte in het bos’.